Egon Flaig schreef in 2006 het artikel Der Islam will die Welteroberung. Dit is vertaald en op Het Vrije Volk geplaatst (E.J. Bron). Hieronder de kopie (inclusief typfoutjes, zonder foto).
E.J. Bron 31 mei 2009
Waar de islam naartoe kwam, brak vrede uit. Een terugblik op de oorlogszuchtige tradities van de religie van de vrede, die deze sinds haar oprichting misbruikten, en informatie over wat de islam onderscheidt van andere godsdiensten. Het doel van de islam is de onderwerping van alle ”ongelovigen”. De jihad is heilige plicht. En de moslims zijn vol vertrouwen en zelfbewust dat dit zal lukken (zie foto!)
”Dan willen wij dat de vlag van de islam weer boven deze landschappen waait, die het geluk hadden een tijdlang onder de heerschappij van de islam te zijn en de roep van de muezzins te horen die god prijzen. Daarna doofde het licht van de islam en ze keerden terug tot het ongeloof. Andalusië, Sicilië, de Balkan, Zuid-Italië en de Griekse eilanden zijn allemaal islamitische koloniën, die in de schoot van de islam moeten terugkeren. De Middellandse Zee en de Rode Zee moeten opnieuw islamitische binnenzeeën worden zoals vroeger.” Deze zinnen zijn niet afkomstig van Al-Qaida; ze zijn te vinden in het programma dat de oprichter van de Moslimbroederschap Hassan Al Banna in een rede formuleerde. De Moslimbroederschap heeft tegenwoordig miljoenen leden en heeft zich veel verder dan Egypte verspreid. Haar intellectuelen ageren in Europa en de Verenigde Staten; ze gelden als ”gemiddeld” en worden door de media dienovereenkomstig bediend. Geplande herovering van ”verloren” hoort thuis in de programma’s van staten die strijden om territoriale machtsuitoefening, dus van politieke gemeenschappen. Hoe kan zij in een programma van een religie thuishoren? Is de islam een religie net als andere?
Sinds het begin van de klassieke tijd tussen de 9e en de 11e eeuw verdelen de islamitische juristen de wereld in twee delen, namelijk het ”Huis van de islam” en het ”Huis van de oorlog”. Deze tweedeling is niet afhankelijk van het feit waar veel moslims leven of zelfs de meerderheid vormen, maar waar d eislam heerst – in de vorm van de sharia – of waar hij niet heerst. Deze vertakking is dus geen religieuze, maar een politieke. Tussen deze beide delen van de wereld heerst natuurlijk zo lang oorlog tot het ”Huis van de oorlog” niet meer bestaat en de islam over de wereld heerst (soera 8, 39 en 9:41). Daarom bestaat volgens de klassieke leer voor de islamitische wereldgemeenschap de plicht om oorlog te voeren tegen de ongelovigen, totdat deze zich bekeren of zich onderwerpen.
Deze oorlog heet jihad. Luidde de missieopdracht van Jezus om alle volkeren te bekeren, hen echter niet hun politieke orde af te nemen, het doel van de islam is om alle niet-islamieten politiek te onderwerpen, hen echter hun religie te laten, mits het boekreligies zijn. Het algemene bevel van god tot de jihad wordt ontnomen uit soera 9:29. Zeker, hele kleine pacifistische stromingen binnen de islam hebben deze interpretatie niet geaccepteerd. De sjiieten accepteren deze interpretatie weliswaar, maar eisen dat een echte imam de islamitische gemeenschap aanvoert (en op zo eentje wachten ze al meer dan dertien eeuwen). Daarom geldt voor hen voorlopig alleen de defensieve jihad, dus in het geval de islamitische gemeenschap wordt aangevallen.
Daarentegen hebben de andere stromingen de uitspraak van soera 9:29 geradicaliseerd: ze zien in de jihad een individuele plicht van iedere geschikte moslim, die als de zesde zuil naast de andere cruciale plichten staat. Consequentie van deze leer: als ieder of aan de collectieve oorlogvoering tegen de ongelovigen moet meedoen of – indien de islamitische gemeenschap daarvoor op dit moment te zwak is – allen, groepsgewijs op eigen houtje krijgszuchtig moet ageren, dan zijn moor- en terreuraanslagen het juiste. Wat deze stromingen voor de offensieve jihad eisen, geldt bij de meeste vertegenwoordigers van de orthodoxe leer van de Soennah als de defensieve: wordt d eislam aangevallen of wordt er islamitisch territorium door ongelovigen bezet, dan wordt de jihad tot individuele plicht; een fatwa van de grootmoefti van de Al-Azhar-universiteit in Cairo van 1948 – gericht tegen Israël – laat daarover geen enkele twijfel bestaan. Iedere vijandige macht, die zich aan de Haagse voorschriften betreffende een landoorlog houdt en strikt onderscheid maakt tussen combattanten en niet-combattanten, raakt hierbij in grote moeilijkheden.
De staat van oorlog duurt voort totdat het ”Huis van de oorlog” vernietigd en de wereld veroverd is. Daarom noemt Majid Khadurri de islam een ”goddelijke heerschappij van de wet op imperialistische basis”. Vredesverdragen, die islamitische heersers sloten met niet-islamitische, gelden slechts als wapenstilstanden; daarom werden ze in de regel maar voor tien jaar gesloten; twee juridische scholen stonden slechts drie tot vier jaar vrede toe. Die korte periodes maakten het voor de militair sterkere moslims mogelijk om de tegenstander aan één stuk door te chanteren; op deze manier zijn in de loop der eeuwen enorme massa’s geld en mensen naar de islamitische kant gevloeid. Toen de krachtsverhoudingen veranderden, moesten de islamitische heersers de praktijk veranderen. Zo sloot bijvoorbeeld Suleiman de Prachtige in 1535 een vrede met de koning van Frankrijk die zo lang zou duren dat de sultan leefde – een breuk met de traditie. Christelijke theologen probeerden – met het oog op een pluraliteit van staten – te definiëren wat een ”rechtvaardige” oorlog was en wat niet; oorlogen alleen omwille van het geloof golden overwegend niet als rechtvaardig. Voor islamitische geleerden echter is het ”Huis van de islam” een politieke eenheid die geen interne oorlog duldt; daarom is alleen de oorlog om de ongelovigen te onderwerpen legitiem geweest en bovendien plicht, zoals de beroemde geleerde Ibn Chaldun in de 14e eeuw categorisch zegt: ”In de islam is de jihad wettelijk voorgeschreven, omdat hij een universele opdracht heeft en eraan gehouden is de hele mensheid vrijwillig of gedwongen tot de religie van de islam te bekeren.”
De oorlogsregels van de jihad zijn flexibel. Van het ontzien via massale slavernij tot massale doding is volgens Khadduri alles mogelijk, net zoals bij de Grieken en de Romeinen. Dat onderscheidt de heilige oorlogen van de islam fundamenteel van die van het Oudtestamentische Israël, die erop gericht waren alle mannen buiten Israël te doden, op Israëlisch grondgebied echter alle levenden te vernietigen. We hebben de gewoonte om ons boos te maken over datgene wat de kruisvaarders in het jaar 1099 in Jeruzalem aanrichtten. De kruisvaarders handelden evenwel volgens gangbaar oorlogsrecht; islamitische veroveraars deden dit ononderbroken en overal: in 698 werd Carthago getroffen, in 838 Syracus; de beruchte vizier van het grootkalifaat Córdoba, Al Mansur, voerde in zevenentwintig jaar vijfentwintig veldtochten uit tegen de christelijke rijken in Noord-Spanje, slaven makend, verwoestend en vernietigend; Zamora werd getroffen (981), Coimbra (987), León, tweemaal Barcelona (985 en 1008) en Santiago de Compostela (997).
Het ergst verwoestte de jihad het destijds nog zo stedenrijke Byzantijnse Anatolië; het bloedbad van Amorium (838) is lange tijd een waarschuwend teken gebleven; de stedelijke cultuur van Anatolië heeft zich daar nooit meer van hersteld.
De Seltsjoek Alp Arslan liet complete Armeense steden uitmoorden, het ergst in 1064 de hoofdstad Ani. Meer dan gerechtvaardigd is daarom het oordeel van Bat Ye'or: ”De mateloosheid, de regelmatigheid en het systematische karakter van de door islamitische theologen tot norm verheven verwoestingen onderscheiden de jihad van andere veroveringsoorlogen.” Zeker, de massale verslaving bleef het meest geliefde oorlogsdoel. Zo ontstond in de 8e eeuw de grootste slavenhoudersmaatschappij uit de wereldgeschiedenis; deze had een constante aanvoer van nieuwe slaven nodig en transformeerde het Afrikaanse continent tot grootste slavenleverancier, een lot waar Europa ternauwernood aan ontsnapte.
Uniek is de enorme snelheid waarmee binnen negentig jaar een groot Arabisch rijk tussen Zuid-Frankrijk en India ontstond, zonder dat ook maar een enkele veroveraar de expansie gestuurd zou hebben. Het succesvolste imperialisme uit de wereldgeschiedenis wekte niet in de laatste plaats de bewondering van Hegel: ”Nog nooit heeft het enthousiasme als zodanig grotere daden volbracht.” Als ”enthousiasme” in staat was dot te doen, waarop berustte het dan? Het antwoord is eenvoudig: op het martelaarschap. Dit wordt geïllustreerd door een gebeurtenis in het jaar 963 in Constantinopel: keizer Nikephoros Phokas had vlak daarvoor de Arabische bezetter van Kreta verdreven; nu plande hij een grote oorlog om Oost-Anatolië en Noord-Syrië van de islamitische heerschappij te bevrijden. Een concilie zou hem moeten helpen; hij verzocht de bijeengekomen bisschoppen dringend dat ze soldaten, die in de op handen zijnde strijd zouden sneuvelen, tot martelaar zouden verheffen. Deze soldaten zouden dus zeker zijn geweest van het paradijs. De patriarch keerde zich tegen de keizer; geen enkel kerkelijk concilie zou in staat zijn vooruit te lopen op het raadsbesluit van God; alleen God zelf zou over het heil beslissen.
Een uiterst belangrijk moment in de wereldgeschiedenis. De keizer wist wat er op het spel stond. Steeds opnieuw hadden de Byzantijnen moeten meemaken hoe de islamitische troepen vochten met een dapperheid waartoe de christenen niet in staat waren. Gesneuvelde moslims gelden voor het geloof als martelaars en marcheren als gevallenen rechtstreeks het paradijs binnen. In de beide religies bestaat een fundamenteel verschil wat betreft het begrip martelaar. Christelijke martelaars imiteren het lijden van Jezus, ondergaan passieve martelingen en de dood; islamitische martelaars zijn actieve strijders.
Maatgevend voor de bereidheid om te sterven van de strijders is de onbreekbare belofte dat diegene die voor zijn geloof sterft de eeuwige heil zou krijgen (soera 4, 74-76). Moslims zouden zich tegen een tienvoudige overmacht staande moeten houden (soera 8, 66-67); latere rechtsgeleerden stonden de terugtrekking toe, zoals Khadduri schrijft, mits men tegenover een dubbele overmacht van de vijand stond. Omdat de beslissende bron van iedere oorlog de mens en diens bereidheid om zich op te offeren is, hielp het de Byzantijnen niets technisch gelijkwaardig te zijn aan de Arabieren en Seltsjoeken; op de lange termijn moesten ze verliezen, tenzij hun moraal dezelfde hoogte zou bereiken. Een grotere bereidheid tot sterven brengt enorme voordelen in de gevechtssituatie met zich mee; er zijn riskante operaties en dappere manoeuvres uit te voeren die de vijand verrassen en in de war brengen; zodoende zijn er overwinningen af te dwingen die technisch en materieel gezien bijna niet mogelijk schenen, veldslagen te winnen die onder slechte omstandigheden verloren werden.
Nikepheros was op de hoogte van de militaire consequenties van soera 4, 76-77; hij was de eerste die principiële militaire inferioriteit van de christelijke religie probeerde te corrigeren. Maar de bisschoppen van de oosterse kerk zagen zichzelf niet in staat om hun theologie dusdanig te manipuleren dat een militair martelaarschap zou hebben kunnen ontstaan. Daarbij bleef het. De Byzantijnse keizers moesten hun moeilijke verdedigingsoorlogen tegen de voortdurende Saraceense en Seltsjoekse agressie voeren zonder dat hun de religie daar hielp waar hulp het meest nodig was.
Pas de westerse kerk veranderde de theologisch-politieke situatie; toen paus Urbanus II in 1095 opriep tot de eerste kruistocht, beloofde hij de christelijke soldaten de kwijtschelding van al hun zonden: gesneuvelde kruissoldaten omzeilden zodoende het goddelijke oordeel; ze werden in zoverre op gelijke hoogte gesteld met de martelaars, hoewel ze deze naam niet kregen. De paus als hoofd van een monarchistisch georganiseerde kerk deed precies datgene waartoe een concilie van oosterse bisschoppen niet in staat bleek te zijn: hij beschikte over het heil. De pauselijke kerk kon nu net zulke ”heilige oorlogen” voeren, zoals de islam dat al eeuwen lang placht te doen. Waarin onderscheiden zich dan de kruistochten en de jihad? Kruistochten konden alleen worden uitgeroepen door de paus; daarom waren er niet veel – vergeleken met de ontelbare, onophoudelijke en alomtegenwoordige jihad van de islamitische wereld.
En de doelen van de kruistochten bleven nauwkeurig begrensd; in november 1095 noemde Urbanus II in Clermont het doel en de reden van de kruistocht: ”Het is onvermijdelijk om onze broeders in de Oriënt snel te hulp te komen. De Turken en de Arabieren hebben hen aangevallen en zijn in het gebied van Romanië (Constantinopel) opgerukt; en doordat ze steeds dieper doordrongen in het land van deze christenen, hebben ze hen zevenmaal in een veldslag overwonnen, hebben ze een groot aantal van hen gedood en gevangen genomen. Als jullie je nu niet tegen hen verzetten, dan zullen de trouwe dienaren van God in de Oriënt niet langer zijn opgewassen tegen hun stormaanval.” De eerste kruistochten hadden tot doel om of christenen in nood te hulp te komen of de heilige plaatsen in Palestina te bevrijden of de door moslims onderworpen christenen te bevrijden.
Urbanus II zag dat goed. Als Constantinopel al in het jaar 100 gevallen zou zijn, dan zou de enorme militaire kracht van de Turkse legers Midden-Europa al vierhonderd jaar eerder hebben geteisterd. Dan zou de veelzijdige Europese cultuur waarschijnlijk niet zijn ontstaan: geen vrije stedelijke wetten, geen grondwetdebatten, geen kathedralen, geen Renaissance, geen opbloei van de wetenschappen; want in het islamitische gebied verdween het vrije – Griekse! – denken juist in deze periode. Jacob Burckhardts oordeel - ”Een geluk dat Europa in zijn geheel de islam afweerde” – betekent gewoon ook, dat wij aan de kruistochten net zoveel te danken hebben als aan de Griekse verdedigingsoorlogen tegen de Perzen.
Werden kruistochten echter niet vaak misbruikt? Zeker. Kruistochten ”ontspoorden” en werden ”voor een andere bestemming gebruikt”, zoals de kruistocht die in 1024 leidde tot de verovering van het christelijke Constantinopel. Maar dat gebeurde met de jihad veel vaker. Als er een tekort aan slaven ontstond, voerden emirs niet alleen oorlog tegen niet-islamitische volkeren, die tot slaaf dienden te worden gemaakt, maar ook steeds vaker tegen islamitische volkeren, onder het voorwendsel dat zij geen echte moslims zouden zijn. Dat gebeurde vooral in Afrika en tegen zwarte Afrikanen, zoals toen in 1468 Songhay en daarna in 1552 Mali door de Marokkanen werd overvallen en ook toen in de 18e eeuw religieuze hervormers in de Sahel hun jihad tegen de geïslamiseerde Haussa-steden voerden, waaruit het kalifaat Sokoto ontstond – met het op twee na hoogste aantal slaven na Brazilië en de zuidelijke staten van Amerika. Afrika lijdt tot aan de dag van vandaag aan de gevolgen van deze steeds verder gaande jihad met zijn genociden en massale slavernij.
Voor welke politieke orde echter voerden de moslims hun heilige oorlogen met deze heftigheid en dit succes? Voor de sharia. Een politieke orde die ten eerste streng onderscheid maakt tussen heren en onderworpenen, ten tweede de politieke en sociale orde in hoge mate onttrekt aan de menselijke beschikking. Laten we bij het eerste aspect blijven: in de sharia zijn de moslims de heren, de aanhangers van andere boekreligies – christenen, joden, Zoroastristen, boeddhisten – onderworpenen, ”dhimmi’s”; daarbij ging het niet om religieuze minderheden, maar om enorme meerderheden, vooral in Syrië, in Anatolië of om de christenen van Noord-Afrika.
De onderworpenen mochten geen wapens dragen, ze waren niet in staat zich te verdedigen en dus geen volwaardige mannen. Christenen en joden moesten speciale kleuren of kledingstukken dragen (deze discriminatie leidde tot de Jodenster) om als ”dhimmi” herkenbaar te zijn; ze mochten niet op paarden rijden, maar alleen op ezels, opdat ze constant werden herinnerd aan hun vernedering; ze betaalden een persoonlijk tribuut (jizya), waarbij ze een klap op hun hoofd kregen. Ze moesten zich door moslims laten slaan zonder zich te mogen verdedigen; sloeg een ”dhimmi” terug, dan werd zijn hand afgehakt of hij werd terechtgesteld. De getuigenis van een ”dhimmi” gold niet tegen moslims; deze kregen voor een misdaad tegen een ”dhimmi”slechts de halve straf; en vanwege zo’n onderworpene konden ze niet worden terechtgesteld. Omgekeerd waren de meest gruwelijke soorten terechtstellingen voorbehouden aan de ”dhimmi”.
Zelfs de discriminatie van de joden, waartoe vierhonderd jaar na de islam de westerse kerk op het vierde Lateraans concilie in 1215 overging en die zo barbaars aandoet, beoogde en bereikte niet zo’n vernedering in die orde van grootte. Een bijzondere pijniging bracht de Turkse heerschappij: sinds 1360 werd met regelmatige tussenpozen tot een vijfde deel van alle christelijke kinderen tot slaaf gemaakt. Ze werden gedwongen bekeerd.
De hoeveelheid slaven is in de loop van vier eeuwen waarschijnlijk opgelopen tot miljoenen; daarvan werden honderdduizenden uitgekozen jongens tot fanatieke moslims en elitestrijders opgevoed, tot de beruchte Janitsaren: een politiek tot systematische vermeerdering van de islamitische bevolking en tot langzame vernietiging van de christenen. Deze had succes. De ”dhimmitude” verplaatste de niet-moslim in een radicale ”andersheid”: om de mensen in deze toestand ”tweederangs burgers” te noemen is mooipraterij. Net zoals het nationaalsocialisme de mensen op racistische basis splitste in ”Herren- en Untermenschen”, zo heeft de sharia dit op religieuze basis gedaan. Als eerste wereldreligie creëerde de islam een apartheid, waarin de christelijke of ook de Zoroastrische meerderheden gekoloniseerd en langzamerhand geïslamiseerd werden. Islamitische tolerantie betekent: het dulden van de onderworpenen als gedeemoedigden en vernederden. Dat is allemaal bekend door studies over de ”dhimmitude”. Maar wie wil horen over de miljoenen slachtoffers?
De islam heeft enorme territoria religieus ”gezuiverd”: de tweede kalief maakte de Hidjaz, dus Arabië zonder Jemen, ”christenrein” en “jodenrein”; het alternatief was bekering of verdrijving. Dat heeft – afgezien van Oudtestamentische gevallen – nog nooit een religie gedaan. Op dezelfde manier ”reinigden” de Almohaden en de Almoraviden hun Spanje na de ineenstorting van het kalifaat in 1031: tienduizenden joden en christenen moesten zich of bekeren of vluchten naar het christelijke Noord-Spanje of naar de Levant. Zeker, Engelse en Franse koningen en daarna de koningen van Spanje zelf deden later hetzelfde; ze gebruikten daarbij een islamitisch recept.
En de pogroms? Sinds kalief Al-Muttawakkil (847 – 861) gutsten er steeds opnieuw vervolgingen over de Oriënt en Noord-Afrika, waarbij joden en christenen gedwongen bekeerd, verdreven of afgeslacht werden. De constante verwoesting van kerken ging door tot in de voorlaatste eeuw. Langzamerhand verlopen op het geromantiseerde beeld van het islamitische Spanje, dat het Europese anti-imperialisme in de 19e eeuw heeft geschapen, de bloemige kleuren. Zorgvuldige verwerking van de documenten brengen hieronder een ander beeld aan het licht. Daar kwam het in 889 in Elvira en in 891 in Sevilla tot omvangrijke pogroms tegen christenen. In het Marokkaanse Fez werden in 1033 meer dan 6000 joden afgeslacht. In 1058 werd het christelijke Antiochië met martelingen en doodsbedreigingen islamitisch gemaakt.
De eerste grote pogrom tegen joden op Europese bodem vond in 1066 in het islamitische Granada plaats; daarbij kwamen 1500 joodse families om het leven. In 1135 werd de joodse wijk van Córdoba in de as gelegd, het is beter om het aantal doden maar niet te weten. In 1159 stonden alle christenen in Tunis voor de keuze om zich te bekeren of te sterven. Rond deze tijd werd het ooit zo vitale christendom in Noord-Afrika volledig vernietigd. De pogroms in het christelijke heerschappijgebied zijn geen roemvolle bladzijde van de Europese cultuur; maar ze zijn niet te vergelijken met die in de islamitische wereld. We hebben dringend een vergelijkende historie van religieuze onderdrukking nodig.
Praten we over de integratie van de joden? Nergens onder de heerschappij van de islam, ook niet in het Spaanse kalifaat, waren joden burgers van hun stad; ze bleven altijd onderworpenen. In menig Duitse stad – Worms, Augsburg en andere – in de bloeitijd van de Middeleeuwen hadden de joodse stadsburgers bijzondere rechten. Ze hadden het recht wapens te dragen en waren welgestelder dan armere christelijke inwoners. Ze waren tot in de 14e eeuw, toen hun situatie verslechterde, veel beter geïntegreerd dan de joden in het islamitische Spanje het ooit konden zijn. Wie de politieke integratie als het belangrijkste beschouwt, komt er niet omheen Augsburg boven Córdoba te plaatsen. Dat is allemaal al meer dan vijftien jaar wetenschappelijk bekend. Maar wie wil het horen?
Zijn historie niet te kennen betekent dat je deze moet herhalen. Wie nog steeds het sprookje van de islamitische tolerantie verspreidt, hindert die islamitische intellectuelen die serieus werken aan een hervorming van de islam, die in de 19e eeuw zo veelbelovend begon. Want hij berooft ze van een kans een verleden te overwinnen dat anders een afschuwelijke tegenwoordige tijd dreigt te worden. Als het de hervormers zou lukken om de islam radicaal te depolitiseren, dan zouden de moslims echte burgers in hun staten kunnen worden. Overblijven zou die hoogst spirituele religie, die niet alleen Goethe heeft gefascineerd: Hegel noemde de islam de ”religie der verhevenheid”. Dat zou hij kunnen worden.
LINK: http://www.faz.net/s/Rub475F682E3FC24868A8A5276D4FB916D7/Doc~E2671621C1A9B4E51A70E106F774BB376~ATpl~Ecommon~Scontent.html
Bron: www.faz.net
Vertaald uit het Duits door:
E.J. Bron